Je hoort het overal: moderne auto’s zouden steeds meer op elkaar gaan lijken. Bas van Putten brak gisteren op deze plek nog een lans voor dat standpunt, en is zeker niet de enige. Dit voorop: ik snap zijn punt. De specifieke zaken die hij noemt, zoals de dynamische richtingaanwijzers en vooral de overdaad aan SUV’s, doen weinig goeds voor de variatie op de weg. Bovendien is het waar dat de onstilbare honger naar eigenzinnigheid design leidt tot overdreven ‘vorm voor functie’-oplossingen en agressieve koetsen die terecht weerzin oproepen.
Toch denk ik dat we momenteel in een zeer interessante tijd leven als het gaat om autodesign. Ga maar na: ten opzichte van welk tijdperk is de autowereld nu saaier dan voorheen? Auto’s zijn altijd een product van hun tijd geweest, en in de afgelopen decennia gingen autobouwers altijd van de ene trend na de andere. Natuurlijk, er zijn kenmerkende uitschieters zoals de Citroën DS, de Kever en de eerste Mini. Die vertellen echter niet het hele verhaal, maar zijn de krenten uit de enorme bak pap die we ‘het verleden’ noemen. Bovendien: positieve design-uitschieters zijn er nu ook.
Let wel: het gaat hier niet om schoonheid. Ik ben ook fan van de ingetogen, maar tijdloze ontwerpen van net voor de eeuwwisseling, en verlang soms terug naar de pretentieloze stijl die tegenwoordig kennelijk niet meer kan. Vandaag hebben we het echter over variatie, en wat dat betreft is er wat mij betreft een gouden periode aan de gang.
Als voorbeeld heb ik hierboven een reeks foto’s geplaatst van auto’s uit de jaren 80. Het zijn modellen die in Europa zijn geleverd, van allerlei verschillende merken en uit allerlei verschillende segmenten. Toch hebben ze bijna allemaal min of meer dezelfde voorgevel, misschien wel het meest universele autofront uit de geschiedenis. Een rechthoekige combinatie van koplampen en grille, waarbij de richtingaanwijzers in veruit de meeste gevallen op de hoeken werden geplaatst. Japanse auto’s waren vaak een uitzondering, maar alleen omdat de ‘hoeklichten’ de stadslichten herbergden en de richtingaanwijzers in de bumpers werden gemonteerd. Dat laatste gold trouwens ook voor de Golf II en de BMW 3-serie E30, auto’s die bovendien ronde (!) koplampen meekregen. Nou nou, spannend hoor!
Ook los van de details was het in deze periode veel van hetzelfde. Rechte lijnen, scherpe vouwen, geen gekke fratsen. Goed, dit is één periode. Was het in de jaren negentig beter? Glad ijs, want in deze tijd verschenen er heel wat auto’s die ik zelf ook als ware design-legendes ervaar. Die auto’s zijn vaak heel mooi oud geworden, maar ik durf toch te stellen dat het ook toen op variatie-gebied bepaald geen vetpot was. Brave hatchbacks en sedans bepaalden het straatbeeld, een Mustang was nauwelijks stoerder dan een Mondeo en ik kan me nog goed herinneren dat iedereen steen en been klaagde over het feit dat je een Golf GTI eigenlijk niet van een reguliere Golf kon onderscheiden. Opvallend design was in die tijd eigenlijk alleen weggelegd voor onbetaalbare exoten, en de uitzonderingen (Twingo, Multipla) die iedereen zich graag herinnert.
Kijken we dan naar het autolandschap van nu, dan zie ik veel meer creativiteit. Pak de spirituele opvolgers van de hierboven getoonde modellen er maar eens bij. Een Mazda 6 is overduidelijk een Mazda, veel meer dan de 626 1982. En kijk eens goed naar een Peugeot 308, die toch maar van één merk kan zijn. De Ford Focus is misschien niet het beste voorbeeld, maar onderscheidt zich in mijn ogen toch meer van een Astra dan zijn voorganger van een Kadett. Ik reed gisteren trouwens nog met de geheel nieuwe Astra, die met zijn ‘Vizor’-front en opgeruimde koets ook van ver als zodanig te herkennen is.
Bovendien heb ik me tot nu toe beperkt tot de wat conservatievere modellen uit het aanbod, de meer traditionele auto’s met een brandstofmotor aan boord. Pakken we ook de EV’s mee, auto’s die niet zelden een geheel nieuw ’tussensegment’ aanboren, dan ontstaat er een variëteit die in mijn ogen zijn gelijke niet kent in de recente geschiedenis. We hebben nu een gigantische hatchback met retro-koets, een super-‘MPV’ met zeven zitplaatsen en vleugeldeuren, een cross-over met een Mustang-neus en een schattig robot-autootje dat lijkt te zijn ontsnapt uit een Pixarfilm. Wat een tijd!
Je hoort het overal: moderne auto’s zouden steeds meer op elkaar gaan lijken. Bas van Putten brak gisteren op deze plek nog een lans voor dat standpunt, en is zeker niet de enige. Dit voorop: ik snap zijn punt. De specifieke zaken die hij noemt, zoals de dynamische richtingaanwijzers en vooral de overdaad aan SUV’s, doen weinig goeds voor de variatie op de weg. Bovendien is het waar dat de onstilbare honger naar eigenzinnigheid design leidt tot overdreven ‘vorm voor functie’-oplossingen en agressieve koetsen die terecht weerzin oproepen.
Toch denk ik dat we momenteel in een zeer interessante …
